Het Noord-Brabants museum wilde 200 jaar na zijn geboorte aandacht besteden aan Josef August Knip, schilder van romantische landschappen, ruïnes en dieren. Knip komt uit een Brabantse schildersfamilie. Zijn vader N.F.Knip was voornamelijk decoratie- en behangschilder voor de adel, maar maakte ook vrij werk, kleine landschappen en bloemstukken. In die tijd werd een schilder veelal als een ambachtsman beschouwd. De familie was hervormd en politiek bewust. Toen hij elf jaar was verhuisden ze van Tilburg naar Den Bosch, waar hij al snel de tekenschool bezocht. Het meeste leerde hij wel van zijn vader en van zichzelf. Hij kon het heel goed en had ambitie. In 1795 tekende en schilderde hij de Franse belegering van Den Bosch en fantasielandschappen. Zijn twee broers en zuster werden ook schilder.
In 1797 werd zijn vader blind en moest hij als oudste zoon voor de familie zorgen. Dat deed hij met het schilderen van behangsels, een kunst op zich, maar de belangstelling daarvoor verminderde snel toen bedrukt behangsel in trek kwam. In 1801 vertrok hij te voet naar Parijs in de hoop op enig succes. Daar zat zijn plaatsgenoot Gerard van Spaendonck, die hem terzijde kon staan vanwege zijn goede positie. Datzelfde jaar schilderde hij grote opdrachten voor de ambassadeur Rutger J. Schimmelpenninck, zoals het indrukwekkende gebouw van de Bataafse Ambassade in een weidse opzet aan de Seine, in neo-classisistische stijl (Rijksmuseum).
Hij liet zijn broers en zuster overkomen en ook zij schilderden opdrachten. Nadat deze in hun eigen onderhoud konden voorzien, wilde hij zich aan de vrije schilderkunst wijden. Het lukte hem om in 1808 een koninklijke toelage (van koning Lodewijk Napoleon) te verwerven in het kader van de ‘Prix de Rome’. Zo kon hij op 35-jarige leeftijd toch nog aan een kunstacademie studeren, in Parijs en in Rome. Naast oude meesterwerken kopiëren en modeltekenen nam hij les in perspectief tekenen, en ging bij de veeartsenijschool skeletten tekenen. Met dezelfde nauwkeurigheid maakte hij botanische studies.
In 1809 vertrok hij naar Rome. Daar tekende hij Romeinse architectuur, basilieken, veel ruïnes, stadsgezichten en landschappen. Met collega’s had hij wel contact, maar nam weinig deel aan het sociale leven. Op reis door Italië tekende hij veel weidse landschappen, soms met vee, vooral geiten, en werkte dit uit met aquarelverf. In lichte en donkere vlakken accentueerde hij de lichtval, waarin enkele nauwkeurige details. Ook maakte hij studies van menstypes en houdingen, kostuums en klederdrachten, soorten runderen. Het vele studiemateriaal benutte hij later bij composities in zijn schilderijen.
In 1813 keerde hij terug naar het vaderland maar ging later toch weer naar Parijs. In 1820 woont hij even in Beek bij Nijmegen. In 1821 verhuisde hij met zijn jonge gezin naar Den Bosch en reisde meermaals naar Parijs voor opdrachten, ook voor het hof en gaf schilderles aan prinsessen en adellijke dames. Ook in Nederland schilderde hij liefst uitzichten met ruïnes of klassieke architectuur en berglandschappen, meestal Italiaans geïnspireerd. De ruïne van Batenburg heeft hij van meer kanten vastgelegd.
Rond 1832 werd hij in korte tijd blind, evenals zijn vader. Ook nu weer was het een familiebedrijf dat doorging. Zijn zoon August en dochter Henriëtte gaf hij van heel jongs af aan les en bleef advies geven ook toen hij al bijna blind was. Zo konden zij het werk overnemen. In financiële nood maakten de kinderen een schilderij voor de Prins van Oranje als dank voor diens ondersteuning (briefwisseling). Zij leerden het op basis van de studies van hun vader, en advies van hun tante.
Een hoofdstuk is geweid aan een handgeschreven levensbeschrijving en briefwisselingen van de kunstenaar. Deze geven een goed beeld van het dynamische en soms zware leven en de financiële onzekerheid in die tijd.
Jeugdwerk: het Franse leger in Den Bosch
Italiaans landschap