Het fantastische, welhaast on-Nederlandse landschap van de Veluwezoom was decennialang een bron van inspiratie voor een groot aantal kunstenaars.
De rust, de stilte, het glooiende landschap met verscholen boerderijtjes, de uiterwaarden van de rivier de Rijn met het vee en de uitgestrekte bossen met de prachtige bomen waardoor het licht gefilterd werd, inspireerde menig schilder.
Kunstenaars gingen in navolging van het Franse plaatsje Barbizon voor het eerst buiten werken en gingen de landschappen schilderen zoals deze zich werkelijk aan hen voordeden.
Dus geen gecomponeerde landschappen in de ateliers, maar – en plein-air – in de open lucht. Wat daarbij hielp was de uitvinding van de verftube.
De in Oosterbeek woonachtige kunstschilder Johannes Warnardus Bilders (1811-1890) was een van de ‘founding fathers’ van de zich toen ontwikkelende kunstenaarskolonie.
De schilders zochten de sfeer van een kunstenaarsdorp in een uitdagende natuur, maar ook de intimiteit van kroegen en logementen, waar zij elkaar opzochten en hun werk bespraken.
Oosterbeek en omgeving kreeg in die tijd dan ook de bijnaam het Gelders- of Hollands Barbizon.
Met zijn charismatisch karakter had hij een grote aantrekkingskracht op jonge, aankomende kunstenaars, die op zoek waren naar een nieuwe uitdaging. Hij trok met hen de bossen in en leerde hen de natuur goed te bestuderen.
Ook Frederik Hendrik Hendriks (1808-1865), die in 1841 in Oosterbeek kwam wonen speelde hierin een rol van betekenis.
Zijn werkgebied was de omgeving van Wolfheze, hetgeen hem de bijnaam de Meester van Wolfheze opleverde.
Hij werkte daar met zijn leerlingen Jacob Cremer (1827-1880) en Petrus Oerder (1823-1863).
Oosterbeek wordt dan ook samen met Wolfheze beschouwd als de eerste Nederlandse kunstenaarskolonie.
Hier werkten onder anderen Willem Roelofs (1822-1897), Anton Mauve (1838-1888), Jan de Haas (1832-1908), de gebroeders Maris, Jacob (1837-1899), Matthijs (1839-1917) en Willem (1844-1910) en de zoon van Johannnes Warnardus Bilders, de jong gestorven Gerard Bilders (1838-1865).
Mecenassen, onder wie Jan Kneppelhout (1814-1885), gaven de kunstenaars financiële ondersteuning door werk van hen aan te kopen.
In Arnhem werd de mogelijkheid geboden tot exposeren.
Ook kunstenaressen waren actief. Zij vervaardigden veelal stillevens, alhoewel Maria Vos (1824-1906) en Marie Bilders-van Bosse (1837-1900), de tweede echtgenote van Bilders senior, zich ook bezighielden met het vastleggen van het landschap.
Na 1870 verlieten de kunstenaars de Veluwezoom. De voortschrijdende bebouwing en het toenemend toerisme maakte de streek voor de kunstenaars minder aantrekkelijk. Zij trokken naar het westen, waar velen van hen daar de zo vermaard geworden Haagse School vormden.
De tentoonstelling laat werk zien van de kunstenaars, die in de periode 1840 – 1870 aan de Veluwezoom woonden en/of werkten.